Kūkai: verschil tussen versies

Uit GeschiedenisJapan
 
(19 tussenliggende versies door 5 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
'''Kūkai''' (空海, 774-835), later ook gekend als '''Kōbō-Daishi''' (弘法大師) was de stichter van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Shingon '''Shingon-school'''](真言宗) van het [http://en.wikipedia.org/wiki/Buddhism Boeddhisme].
+
 
 +
[[Image:Kukai2.jpg|thumb|250px|Schilderij van '''Kūkai''']]
 +
'''Kūkai''' (空海, 774-835), later ook gekend als '''Kōbō-Daishi''' (弘法大師) was de stichter van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Shingon '''Shingon-school'''](真言宗) van het [http://en.wikipedia.org/wiki/Buddhism Boeddhisme]. Hij is een van de belangrijkste personen in de Japanse geschiedenis. Hij groeide op tijdens de [[Nara-periode (710-784)|Nara-periode]] en was vooral actief gedurende de [[Heian-periode (平安)|Heian-periode]].
  
 
== Biografie ==
 
== Biografie ==
Kūkai was geboren in 774 te [http://en.wikipedia.org/wiki/Shikoku Shikoku]. Kūkai's geboortenaam was Saeki no Mao. Hij is afkomstig van een locale aristocratische familie([http://en.wikipedia.org/wiki/Saeki Saeki]). Hij werd al van jongs af aan bekeken als een hoog begaafd persoon. Toen hij 14 was werd hij naar de hoofdstad([http://en.wikipedia.org/wiki/Nagaoka Nagaoka-kyō]) gestuurd om daar [http://en.wikipedia.org/wiki/Confucianism Confucianisme] en [http://en.wikipedia.org/wiki/Taoism Taoïsme] te studeren onder zijn oom. Op zijn 17de ging hij naar de universiteit om daar de [http://en.wikipedia.org/wiki/Chinese_classics Chinese Klassieken] te bestuderen. Maar Kūkai was al snel ontevreden met de opleiding die hij daar kreeg en hij besloot de universiteit te verlaten. Nadat hij de universiteit had verlaten ging Kūkai het leven door als een rondreizende [http://en.wikipedia.org/wiki/Mendicant mendicant]. Hij was dus behoorlijk laag gevallen aangezien dat mendicanten veracht worden door de regering en de aristocratie. Tijdens deze periode ontdekte Kūkai een Boeddhistische praktijk die recitatie van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Mantra mantra] van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Bodhisattva Bodhisattva] [http://en.wikipedia.org/wiki/Akasagarbha Ākāsagarbha] inhield. Kūkai ging naar de afgesloten berggebieden om daar Ākāsagarbha's mantra te reciteren. Op zijn 24ste voltooide hij zijn eerste groot literair werk, de Sangō shiiki (三教指歸; Indicaties van de doelen van de drie leren). In deze tekst vertelt Kūkai onder andere hoe hij als student een Boeddhistische priester leerde kennen die hem een [http://en.wikipedia.org/wiki/Esoteric esoterische] meditatieve praktijk genaamd Kokūzōgumonji no ho ("[http://en.wikipedia.org/wiki/Akasagarbha Ākāsagarbha's] methode voor zoeken horen en behouden") aanleerde. De praktijk bestond erin een mantra een miljoen keer te reciteren en werd verondersteld de beoefenaar fantastische krachten van geheugen en wijsheid te geven. In de tekst stonden ook citaten, afkomstig van een enorm groot aantal bronnen, van de klassieken van het Boeddhisme, Confucianisme en het Taoïsme, hieruit kan men afleiden dat Kūkai waarschijnlijk veel tijd doorbracht in de Nara tempels die met grote bibliotheken uitgerust waren.
 
  
Kūkai vond in het Boeddhisme een concreet pad naar de [http://en.wikipedia.org/wiki/Enlightenment_%28concept%29 verlichting](en verlossing van het lijden) dat lichamelijke praktijk en directe ervaring impliceert in plaats van theoretische speculatie. Kūkai wou zich wel niet betrekken bij de officiële scholen van het [http://en.wikipedia.org/wiki/Nara_period Nara]-Boeddhisme omdat ze de nadruk legden op de exegese van de geschriften zonder een theoretische basis te geven voor de rituele praktijk. In plaats daarvan bleef hij in de afgelegen berggebieden van Shikoku als een mendicant. Tussen zijn 24ste en 31ste zwerfde hij rond in deze berggebieden en bezocht verschillende heilige sites. Het was tijdens deze zoektocht dat hij een midden 7de eeuwse esoterische Boeddhistische tekst van [http://en.wikipedia.org/wiki/Vairocana Dainichi Nyorai] (Mahāvairocana [http://en.wikipedia.org/wiki/Sutra Sutra]; Chn: Ta-ji Ching; "Great Sun scripture") leerde kennen. Hij dacht dat deze tekst, met zijn dubbele nadruk op esoterische praktijk en doctrine, het soort kennis zou geven dat hij aan het zoeken was. Al snel vond hij een recent in Japans vertaalde versie van deze tekst, maar hij vond dat de tekst te cryptisch was. Ook waren er nog delen van de tekst die nog in het [http://en.wikipedia.org/wiki/Sanskrit Sanskriet] stonden. Omdat de Mahāvairocana Sutra een esoterische tekst is kon Kūkai de tekst niet volledig vatten want het [http://en.wikipedia.org/wiki/Esoteric_Buddhism esoterisch Boeddhisme] was nog niet volledig geïmporteerd in Japan. Vele begrippen zoals [http://en.wikipedia.org/wiki/Mandala mandala], [http://en.wikipedia.org/wiki/Samaya samaya] en [[abhisheka]]{{ref|abhisheka}}¹ zouden voor hem ongekend geweest zijn. Hoewel esoterie niet volledig ongekend was voor Kūkai, want de Ākāsagarbha mantra die hij reciteerde is afkomstig van een esoterische tekst. Maar er waren geen relevante boeken over de esoterische leer beschikbaar, dus Kūkai kon de sutra enkel vanuit het [http://en.wikipedia.org/wiki/Mahayana Mahāyāna] perspectief bekijken. Hij zocht iemand die hem deze sutra nader kon toelichten, maar hij vond niemand. Hij besloot dan om naar China te trekken om deze sutra te bestuderen.
+
[[Bestand:Akasagarbha.jpg|200px|thumb|left|Akasagarbha]]
 +
Kūkai was geboren in 774 te [http://en.wikipedia.org/wiki/Shikoku Shikoku]. Kūkai's geboortenaam was Saeki no Mao. Hij is afkomstig van een locale aristocratische familie([http://en.wikipedia.org/wiki/Saeki Saeki]). Hij werd al van jongs af aan bekeken als een hoog begaafd persoon. Toen hij 14 was werd hij naar de hoofdstad([http://en.wikipedia.org/wiki/Nagaoka Nagaoka-kyō]) gestuurd om daar [http://en.wikipedia.org/wiki/Confucianism Confucianisme] en [http://en.wikipedia.org/wiki/Taoism Taoïsme] te studeren onder zijn oom. Op zijn 17de ging hij naar de universiteit om daar de [http://en.wikipedia.org/wiki/Chinese_classics Chinese Klassieken] te bestuderen. Maar Kūkai was al snel ontevreden met de opleiding die hij daar kreeg en hij besloot de universiteit te verlaten. Nadat hij de universiteit had verlaten ging Kūkai het leven door als een rondreizende [http://en.wikipedia.org/wiki/Mendicant mendicant]. Hij was dus behoorlijk laag gevallen aangezien dat mendicanten veracht worden door de regering en de aristocratie. Tijdens deze periode ontdekte Kūkai een Boeddhistische praktijk die recitatie van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Mantra mantra] van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Bodhisattva Bodhisattva] [http://en.wikipedia.org/wiki/Akasagarbha Ākāsagarbha] inhield. Kūkai ging naar de afgesloten berggebieden om daar Ākāsagarbha's mantra te reciteren. Op zijn 24ste voltooide hij zijn eerste groot literair werk, de [[Sangō shiiki]] (三教指歸; Indicaties van de doelen van de drie leren). In deze tekst vertelt Kūkai onder andere hoe hij als student een Boeddhistische priester leerde kennen die hem een [http://en.wikipedia.org/wiki/Esoteric esoterische] meditatieve praktijk genaamd Kokūzōgumonji no ho ("[http://en.wikipedia.org/wiki/Akasagarbha Ākāsagarbha's] methode voor zoeken horen en behouden") aanleerde. De praktijk bestond erin een mantra een miljoen keer te reciteren en werd verondersteld de beoefenaar fantastische krachten van geheugen en wijsheid te geven. In de tekst stonden ook citaten, afkomstig van een enorm groot aantal bronnen, van de klassieken van het Boeddhisme, Confucianisme en het Taoïsme, hieruit kan men afleiden dat Kūkai waarschijnlijk veel tijd doorbracht in de Nara tempels die met grote bibliotheken uitgerust waren.
 +
 
 +
 
 +
Kūkai vond in het Boeddhisme een concreet pad naar de [http://en.wikipedia.org/wiki/Enlightenment_%28concept%29 verlichting](en verlossing van het lijden) dat lichamelijke praktijk en directe ervaring impliceert in plaats van theoretische speculatie. Kūkai wou zich wel niet betrekken bij de officiële scholen van het [http://en.wikipedia.org/wiki/Nara_period Nara]-Boeddhisme omdat ze de nadruk legden op de exegese van de geschriften zonder een theoretische basis te geven voor de rituele praktijk. In plaats daarvan bleef hij in de afgelegen berggebieden van Shikoku als een mendicant. Tussen zijn 24ste en 31ste zwerfde hij rond in deze berggebieden en bezocht verschillende heilige sites. Het was tijdens deze zoektocht dat hij een midden 7de eeuwse esoterische Boeddhistische tekst van [http://en.wikipedia.org/wiki/Vairocana Dainichi Nyorai] (Mahāvairocana [http://en.wikipedia.org/wiki/Sutra Sutra]; Chn: Ta-ji Ching; "Great Sun scripture") leerde kennen. Hij dacht dat deze tekst, met zijn dubbele nadruk op esoterische praktijk en doctrine, het soort kennis zou geven dat hij aan het zoeken was. Al snel vond hij een recent in Japans vertaalde versie van deze tekst, maar hij vond dat de tekst te cryptisch was. Ook waren er nog delen van de tekst die nog in het [http://en.wikipedia.org/wiki/Sanskrit Sanskriet] stonden. Omdat de Mahāvairocana Sutra een esoterische tekst is kon Kūkai de tekst niet volledig vatten want het [http://en.wikipedia.org/wiki/Esoteric_Buddhism esoterisch Boeddhisme] was nog niet volledig geïmporteerd in Japan. Vele begrippen zoals [http://en.wikipedia.org/wiki/Mandala mandala], [http://en.wikipedia.org/wiki/Samaya samaya] en abhisheka<ref>Abhisheka is een deel van de verering van [http://en.wikipedia.org/wiki/Shiva Shiva]. Het is het ceremonieel baden van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Siva_lingam Shiva Lingam].</ref> zouden voor hem ongekend geweest zijn. Hoewel esoterie niet volledig ongekend was voor Kūkai, want de Ākāsagarbha mantra die hij reciteerde is afkomstig van een esoterische tekst. Maar er waren geen relevante boeken over de esoterische leer beschikbaar, dus Kūkai kon de sutra enkel vanuit het [http://en.wikipedia.org/wiki/Mahayana Mahāyāna] perspectief bekijken. Hij zocht iemand die hem deze sutra nader kon toelichten, maar hij vond niemand. Hij besloot dan om naar China te trekken om deze sutra te bestuderen.
  
 
=== Reis naar china ===
 
=== Reis naar china ===
  
 +
[[Bestand:CHCAL.jpg|200px|thumb|Chinese calligrafie]]
 
Pas in 804, ondertussen al 30 jaar oud, kon Kūkai mee naar China dankzij een door de regering gesponserde missie. Hij reisde naar [http://en.wikipedia.org/wiki/Ch%27ang-an Ch’ang-an], de kosmopolitische hoofdstad van de http://en.wikipedia.org/wiki/Tang_Dynasty [T’ang (Tang) dynastie]. Kūkai kreeg van het Tangse hof een verblijfplaats toegewezen in de [http://en.wikipedia.org/wiki/Xi_Ming_temple Ximingsi tempel], een tempel dat bekend stond om zijn bibliotheek welke de meest toegankelijke Boeddhistische teksten had in China. In de Ximing tempel begon zijn studie van het Chinese Boeddhisme. Kūkai studeerde ook [http://en.wikipedia.org/wiki/Sanskrit Sanskriet] en het [http://en.wikipedia.org/wiki/Siddham Siddhamse schrift] onder de [http://en.wikipedia.org/wiki/Ghandara Gandharaanse] [http://en.wikipedia.org/wiki/Pandit pandit] [http://en.wikipedia.org/wiki/Prajna Prajñā] (734-810?). Kūkai maakte snel vooruitgang met zijn studies en dankzij dit kreeg hij de aandacht van Huikuo (惠果). Huikuo (Jpn. Keika) (746-805) was de 7de patriarch van het Chen-yen(Zhenyan; Jpn: Shingon; Skrt: Mantrayâna) Boeddhisme. Hij was vooral bekend om zijn vertalingen van Sanskriete teksten naar het Chinees, de Mahāvairocana Sutra was hier een van. Kūkai werd de discipel van Huikuo. Huikuo leerde Kūkai de [http://en.wikipedia.org/wiki/Womb_Realm Garbhakosha](Uterus Rijk) en de [http://en.wikipedia.org/wiki/Diamond_Realm Vajradhatu](Diamanten Rijk) mandala's aan. Onder Huikuo leerde Kūkai ook nog een aantal complexe rituelen. Huikuo zei dat het onderwijzen van Kūkai net hetzelfde is als "het water van de ene vaas in de andere vaas te gieten." Omdat Kūkai alles zo snel absorbeerde werd hij de lieveling van Huikuo en werd hij later aangewezen als de opvolger van zijn meester en zo werd hij de 8ste patriarch van het Chen-yen Boeddhisme. Tijdens zijn verblijf in China heeft hij onder andere ook [http://en.wikipedia.org/wiki/Chinese_calligraphy Chinese calligrafie] en [http://en.wikipedia.org/wiki/Chinese_poetry poëzie] en nog verschillende kleine kunsten gestudeerd, allemaal onder respectabele meesters. Kūkai verwachtte dat hij 20 jaar zou studeren in China, maar hij had maar enkele maanden nodig om zijn studies te voltooien.
 
Pas in 804, ondertussen al 30 jaar oud, kon Kūkai mee naar China dankzij een door de regering gesponserde missie. Hij reisde naar [http://en.wikipedia.org/wiki/Ch%27ang-an Ch’ang-an], de kosmopolitische hoofdstad van de http://en.wikipedia.org/wiki/Tang_Dynasty [T’ang (Tang) dynastie]. Kūkai kreeg van het Tangse hof een verblijfplaats toegewezen in de [http://en.wikipedia.org/wiki/Xi_Ming_temple Ximingsi tempel], een tempel dat bekend stond om zijn bibliotheek welke de meest toegankelijke Boeddhistische teksten had in China. In de Ximing tempel begon zijn studie van het Chinese Boeddhisme. Kūkai studeerde ook [http://en.wikipedia.org/wiki/Sanskrit Sanskriet] en het [http://en.wikipedia.org/wiki/Siddham Siddhamse schrift] onder de [http://en.wikipedia.org/wiki/Ghandara Gandharaanse] [http://en.wikipedia.org/wiki/Pandit pandit] [http://en.wikipedia.org/wiki/Prajna Prajñā] (734-810?). Kūkai maakte snel vooruitgang met zijn studies en dankzij dit kreeg hij de aandacht van Huikuo (惠果). Huikuo (Jpn. Keika) (746-805) was de 7de patriarch van het Chen-yen(Zhenyan; Jpn: Shingon; Skrt: Mantrayâna) Boeddhisme. Hij was vooral bekend om zijn vertalingen van Sanskriete teksten naar het Chinees, de Mahāvairocana Sutra was hier een van. Kūkai werd de discipel van Huikuo. Huikuo leerde Kūkai de [http://en.wikipedia.org/wiki/Womb_Realm Garbhakosha](Uterus Rijk) en de [http://en.wikipedia.org/wiki/Diamond_Realm Vajradhatu](Diamanten Rijk) mandala's aan. Onder Huikuo leerde Kūkai ook nog een aantal complexe rituelen. Huikuo zei dat het onderwijzen van Kūkai net hetzelfde is als "het water van de ene vaas in de andere vaas te gieten." Omdat Kūkai alles zo snel absorbeerde werd hij de lieveling van Huikuo en werd hij later aangewezen als de opvolger van zijn meester en zo werd hij de 8ste patriarch van het Chen-yen Boeddhisme. Tijdens zijn verblijf in China heeft hij onder andere ook [http://en.wikipedia.org/wiki/Chinese_calligraphy Chinese calligrafie] en [http://en.wikipedia.org/wiki/Chinese_poetry poëzie] en nog verschillende kleine kunsten gestudeerd, allemaal onder respectabele meesters. Kūkai verwachtte dat hij 20 jaar zou studeren in China, maar hij had maar enkele maanden nodig om zijn studies te voltooien.
  
 
=== Terugkeer naar Japan ===
 
=== Terugkeer naar Japan ===
  
In 806 kwam Kūkai terug in Japan aan. Hij kwam aan in [http://en.wikipedia.org/wiki/Kyushu Kyūshū] met een groot aantal sutras, collecties van mandala schilderijen, verhandelingen en commentaren, boeken van poëzie, en ritueel gereedschap. In Kyūshū schreef hij de ''Shorai mokuroku'' welke een beknopte uitleg geeft over de activiteiten die hij deed in China, uitlegt wat esoterisch Boeddhisme onderscheid en een lijst bevat met de items die hij in China heeft verzameld en meegebracht naar Japan. Hij was wel niet toegelaten de hoofdstad te betreden vanwege politieke onrust en hij werd verplicht nog 3 jaar in Kyūshū te verblijven. Met het aantreden van de nieuwe keizer, [http://en.wikipedia.org/wiki/Emperor_Saga Saga], werd Kūkai in 809 bevolen om naar de nieuwe hoofdstad [http://en.wikipedia.org/wiki/Heian-kyo Heian-kyō] te verhuizen om te verblijven in Takaosan-ji tempel, het centrum van de Boeddhistische wereld van Heian-kyō. Hij verbleef daar tot 823. In de jaren na zijn terugkeer vanuit China heeft hij weinig weten te bereiken, dankzij zijn slechte relatie met het hof. Hij heeft zich wel kunnen bewijzen als groot kalligraaf, hij werd vaak uitgenodigd om naar het paleis te komen om daar brieven te schrijven in de naam van de keizer.
+
In 806 kwam Kūkai terug in Japan aan. Hij kwam aan in [http://en.wikipedia.org/wiki/Kyushu Kyūshū] met een groot aantal sutras, collecties van mandala schilderijen, verhandelingen en commentaren, boeken van poëzie, en ritueel gereedschap. In Kyūshū schreef hij de ''[[Shorai mokuroku]]'' welke een beknopte uitleg geeft over de activiteiten die hij deed in China, uitlegt wat esoterisch Boeddhisme onderscheid en een lijst bevat met de items die hij in China heeft verzameld en meegebracht naar Japan. Hij was wel niet toegelaten de hoofdstad te betreden vanwege politieke onrust en hij werd verplicht nog 3 jaar in Kyūshū te verblijven. Met het aantreden van de nieuwe keizer, [http://en.wikipedia.org/wiki/Emperor_Saga Saga], werd Kūkai in 809 bevolen om naar de nieuwe hoofdstad [http://en.wikipedia.org/wiki/Heian-kyo Heian-kyō] te verhuizen om te verblijven in Takaosan-ji tempel, het centrum van de Boeddhistische wereld van Heian-kyō. Hij verbleef daar tot 823. In de jaren na zijn terugkeer vanuit China heeft hij weinig weten te bereiken, dankzij zijn slechte relatie met het hof. Hij heeft zich wel kunnen bewijzen als groot kalligraaf, hij werd vaak uitgenodigd om naar het paleis te komen om daar brieven te schrijven in de naam van de keizer.
  
In 810 werd Kūkai aangewezen als het administratief hoofd van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Todaiji Tōdaiji] tempel in Nara. De Tōdaiji was de belangrijkste tempel van het land. Hoewel hij deze positie aanvaardde, verkoos hij de Takaosanji als zijn hoofdkwartier. In 810 verzocht Kūkai de keizer toelating om bepaalde esoterische rituelen uit voeren voor "nation protection". De keizer liet dit toe en zo kon Kūkai het eerste publieke esoterische ritueel uitvoeren. Dit was het begin van het uitbloeien van esoterisch Boeddhisme in Japan. Door verschillende publieke ceremonies die hij later uitvoerde werd Kūkai erkend als de meester van het esoterisch Boeddhisme in Japan. Tijdens zijn verblijf in de Takaosanji voltooide hij veel van zijn rudementaire werken van de Shingon-school: "''Verlicht worden in dit bestaan zelve''"; "''De betekenis van geluid, woord, realiteit''"; "''De betekenissen van het woord Hum''"; allemaal geschreven in 817. Kūkai was ook druk bezig met het schrijven van poëzie, uitvoeren van rituelen en het schrijven van epitafen en gedenkschriften op aanvraag. Zijn populariteit aan het hof groeide alleen maar en verspreidde zich verder. In 816 verzocht hij de keizer hem de berg Kōya (高野山 Kōya-san) te geven.
+
In 810 werd Kūkai aangewezen als het administratief hoofd van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Todaiji Tōdaiji] tempel in Nara. De Tōdaiji was de belangrijkste tempel van het land. Hoewel hij deze positie aanvaardde, verkoos hij de Takaosanji als zijn hoofdkwartier. In 810 verzocht Kūkai de keizer toelating om bepaalde esoterische rituelen uit voeren voor "nation protection". De keizer liet dit toe en zo kon Kūkai het eerste publieke esoterische ritueel uitvoeren. Dit was het begin van het uitbloeien van esoterisch Boeddhisme in Japan. Door verschillende publieke ceremonies die hij later uitvoerde werd Kūkai erkend als de meester van het esoterisch Boeddhisme in Japan. Tijdens zijn verblijf in de Takaosanji voltooide hij veel van zijn rudementaire werken van de Shingon-school: "''Verlicht worden in dit bestaan zelve''"; "''De betekenis van geluid, woord, realiteit''"; "''De betekenissen van het woord Hum''"; allemaal geschreven in 817. Kūkai was ook druk bezig met het schrijven van poëzie, uitvoeren van rituelen en het schrijven van epitafen en gedenkschriften op aanvraag. Zijn populariteit aan het hof groeide alleen maar en verspreidde zich verder. In 816 verzocht hij de keizer hem de berg Kōya (高野山 [[Kōya-san]]) te geven.
  
 
=== berg Kōya (高野山 Kōya-san) ===
 
=== berg Kōya (高野山 Kōya-san) ===
 
+
[[Image:KonponDaido.JPG|thumb|250px|Konpon Daito, het centrale punt van de berg Kōya.]]
 
De berg is ten zuidoosten van de hoofdstad gesitueerd en het is de hoogste berg in de omgeving. Het heeft een centraal plateau van ongeveer 5.5 km op 2.5 km en er is een overvloedige watervoorziening. Het was dus een ideale plek voor Kūkai om zijn monasterie te bouwen. De berg was vrij van alle staatscontrole dankzij de keizer. Kūkai zendde meteen een aantal discipelen naar de berg. Pas in 818 kon hij zich vrijmaken van zijn vele plichten om de berg te bezoeken. De berg werd in 819 officieel heilig verklaard door 7 dagen durende rituelen. Omdat Kūkai niet op de berg kon blijven vanwege zijn plichten vertrouwde hij de berg toe aan een van zijn oudere leerlingen. Veel van Kūkai zijn tijd ging in het verzamelen van geld voor zijn project. Kūkai's visie was dat de berg een representatie moest worden van de 2 mandala's die aan de basis liggen van het Shingon Boeddhisme, met het centrale plateau als de Uterus Rijk mandala en in het centrum van dit de Diamanten Rijk mandala in de vorm van een tempel welke hij Kongōbuji(Diamanten Piek) noemde. In het centrum van de tempel bevindt zich een enorm standbeeld van de Mahāvairocana Boeddha, de personifactie van de Ultieme Realiteit.
 
De berg is ten zuidoosten van de hoofdstad gesitueerd en het is de hoogste berg in de omgeving. Het heeft een centraal plateau van ongeveer 5.5 km op 2.5 km en er is een overvloedige watervoorziening. Het was dus een ideale plek voor Kūkai om zijn monasterie te bouwen. De berg was vrij van alle staatscontrole dankzij de keizer. Kūkai zendde meteen een aantal discipelen naar de berg. Pas in 818 kon hij zich vrijmaken van zijn vele plichten om de berg te bezoeken. De berg werd in 819 officieel heilig verklaard door 7 dagen durende rituelen. Omdat Kūkai niet op de berg kon blijven vanwege zijn plichten vertrouwde hij de berg toe aan een van zijn oudere leerlingen. Veel van Kūkai zijn tijd ging in het verzamelen van geld voor zijn project. Kūkai's visie was dat de berg een representatie moest worden van de 2 mandala's die aan de basis liggen van het Shingon Boeddhisme, met het centrale plateau als de Uterus Rijk mandala en in het centrum van dit de Diamanten Rijk mandala in de vorm van een tempel welke hij Kongōbuji(Diamanten Piek) noemde. In het centrum van de tempel bevindt zich een enorm standbeeld van de Mahāvairocana Boeddha, de personifactie van de Ultieme Realiteit.
  
 
=== De Tōji tempel ===
 
=== De Tōji tempel ===
  
In 823 vroeg de keizer Saga aan Kūkai om de 2 tempels: De [http://en.wikipedia.org/wiki/Toji Tōji] (Oostelijke Tempel) and Saiji (Westelijke Tempel) over te nemen en ze af te werken. Saga gaf Kūkai de complete vrijheid wat betrof het afwerken van de tempels. Dit gaf Kūkai de mogelijkheid om van de Tōji het eerste esoterisch Boeddhistische centrum in Heian-kyō te maken. Keizer Saga trad kort hierna af. De nieuwe keizer, [http://en.wikipedia.org/wiki/Junna Junna], nam Kūkai ook hoog in waarde op. Als antwoord op een aanvraag van de keizer heeft Kūkai, samen met andere Japanse Boeddhistische leiders een document ingeleverd dat de geloven, de praktijken en belangrijke teksten van zijn vorm van Boeddhisme besproken. De keizer Junna keurde het document goed en hij gebruikte de term Shingonshū(真言宗) of Ware Woord ''school'' voor het eerst. Een imperiaal besluit gaf Kūkai de toestemming om de Tōji exclusief te gebruiken voor Shingon. Dit was ongewoon want normaal zijn de tempels open tot alle vormen voor Boeddhisme. Het imperiaal besluit gaf hem ook de toestemming om 50 monniken in de tempel te behouden en ze in de leer van Shingon te trainen. Dit was de laatste stap om van Shingon een onafhankelijke Boeddhistische beweging te maken. Shingon werd legitiem.
+
In 823 vroeg de keizer Saga aan Kūkai om de 2 tempels: De [http://en.wikipedia.org/wiki/Toji Tōji] (Oostelijke Tempel) and Saiji (Westelijke Tempel) over te nemen en ze af te werken. Saga gaf Kūkai de complete vrijheid wat betrof het afwerken van de tempels. Dit gaf Kūkai de mogelijkheid om van de Tōji het eerste esoterisch Boeddhistische centrum in Heian-kyō te maken. Keizer Saga trad kort hierna af. De nieuwe keizer, [http://en.wikipedia.org/wiki/Junna Junna], nam Kūkai ook hoog in waarde op. Als antwoord op een aanvraag van de keizer heeft Kūkai, samen met andere Japanse Boeddhistische leiders een document ingeleverd dat de geloven, de praktijken en belangrijke teksten van zijn vorm van Boeddhisme besproken. De keizer Junna keurde het document goed en hij gebruikte de term [[Shingonshū]](真言宗) of Ware Woord ''school'' voor het eerst. Een imperiaal besluit gaf Kūkai de toestemming om de Tōji exclusief te gebruiken voor Shingon. Dit was ongewoon want normaal zijn de tempels open tot alle vormen voor Boeddhisme. Het imperiaal besluit gaf hem ook de toestemming om 50 monniken in de tempel te behouden en ze in de leer van Shingon te trainen. Dit was de laatste stap om van Shingon een onafhankelijke Boeddhistische beweging te maken. Shingon werd legitiem.
  
Kūkai werd officieel aangewezen aan het bouwproject van de tempel in 824. In het zelfde jaar werd hij aangenomen als administratief werker in de [[Sōgō]]{{ref|Sōgō}}².
+
Kūkai werd officieel aangewezen aan het bouwproject van de tempel in 824. In het zelfde jaar werd hij aangenomen als administratief werker in de Sōgō<ref>Sōgō was het administratief orgaan dat alle Boeddhistische monasteries controleerde.</ref>
 
In 825 liet Kūkai een lectuur hal in de Tōji welke precies volgens Shingon principes werd ingericht. In hetzelfde jaar werd Kūkai uitgenodigd om de leraar van de kroonprins te worden. Dan in 826 startte hij de constructie van een grote [http://en.wikipedia.org/wiki/Pagoda pagode] in de Tōji, welke niet afgeraakte voor zijn dood.
 
In 825 liet Kūkai een lectuur hal in de Tōji welke precies volgens Shingon principes werd ingericht. In hetzelfde jaar werd Kūkai uitgenodigd om de leraar van de kroonprins te worden. Dan in 826 startte hij de constructie van een grote [http://en.wikipedia.org/wiki/Pagoda pagode] in de Tōji, welke niet afgeraakte voor zijn dood.
  
In 828 opende Kūkai zijn school van kunst en wetenschappen (Shugei shuchi-in). Deze school was open voor alle sociale klassen in tegenstelling tot de enige andere school in de hoofdstad die enkel open was voor de aristocratie. De school onderwees het Boeddhisme, Confucianisme en Taoïsme en de leerlingen krijgen ook gratis maaltijden. Het laatstgenoemde was essentieel voor de armen. De school werd gesloten 10 jaar na de dood van Kūkai.
+
In 828 opende Kūkai zijn school van kunst en wetenschappen (Shugei shuchi-in). Deze school was open voor alle sociale klassen in tegenstelling tot de enige andere school in de hoofdstad die enkel open was voor de aristocratie. De school onderwees het [[Boeddhisme]], [[Confucianisme]] en [[Taoïsme]] en de leerlingen krijgen ook gratis maaltijden. Het laatstgenoemde was essentieel voor de armen. De school werd gesloten 10 jaar na de dood van Kūkai.
  
 
=== Laatste jaren ===
 
=== Laatste jaren ===
  
Tegen het einde van zijn leven, rond 830, voltooide hij wat beschouwd wordt als zijn magnum opus, de Himitsu mandara jūjūshinron (De verhandeling van de 10 trappen van de geest als een geheime mandala) in 10 volumes en kort daarna voltooide hij de beknopte versie, de Hizō hōyaku (De kostbare sleutel tot geheime schatkist) in 3 volumes. Rond 831 wou Kūkai op pensioen gaan wegens zijn achteruitgaande gezondheid, maar de keizer liet dit niet toe. Hij kreeg in plaats daarvan ziekteverlof. Tegen het einde van 832 ging Kūkai terug naar de berg Kōya en verbleef daar voor de rest van zijn leven. In 834 verzocht hij het hof een Shingon kapel te bouwen in het paleis om rituelen uit te voeren welke het welzijn van de staat zouden verzekeren. Dit verzoek werd goedgekeurd en Shingon ritueel werd geïntegreerd in de officiële hofkalender van gebeurtenissen.
+
Tegen het einde van zijn leven, rond 830, voltooide hij wat beschouwd wordt als zijn magnum opus, de [[Himitsu mandara jūjūshinron]] (De verhandeling van de 10 trappen van de geest als een geheime mandala) in 10 volumes en kort daarna voltooide hij de beknopte versie, de Hizō hōyaku (De kostbare sleutel tot geheime schatkist) in 3 volumes. Rond 831 wou Kūkai op pensioen gaan wegens zijn achteruitgaande gezondheid, maar de keizer liet dit niet toe. Hij kreeg in plaats daarvan ziekteverlof. Tegen het einde van 832 ging Kūkai terug naar de berg Kōya en verbleef daar voor de rest van zijn leven. In 834 verzocht hij het hof een Shingon kapel te bouwen in het paleis om rituelen uit te voeren welke het welzijn van de staat zouden verzekeren. Dit verzoek werd goedgekeurd en Shingon ritueel werd geïntegreerd in de officiële hofkalender van gebeurtenissen.
  
Wanneer Kūkai het einde voelde aankomen stopte hij met eten en drinken en wijdde hij zich volledig toe aan meditatie. Kūkai overleed op 21 maart 835 op 62 jarige leeftijd. Kūkai kreeg geen ceremoniële begrafenis, maar hij werd begraven aan de oostelijke piek van de berg Kōya. Kūkai verkreeg nog de honorabele titel Kōbō-Daishi van keizer Daigo.
+
Wanneer Kūkai het einde voelde aankomen stopte hij met eten en drinken en wijdde hij zich volledig toe aan meditatie. Kūkai overleed op 21 maart 835 op 62 jarige leeftijd. Kūkai kreeg geen ceremoniële begrafenis, maar hij werd begraven aan de oostelijke piek van de berg Kōya. Kūkai verkreeg nog de honorabele titel [[Kōbō-Daishi]] van [[keizer Daigo]].
  
 
De legende zegt dat Kūkai niet gestorven is maar dat hij in een eeuwige samadhi(diep geconcentreerde meditatie) is getreden en nog steeds leeft op Kōya-san, wachtend op de verschijning van de volgende [http://en.wikipedia.org/wiki/Maitreya Maitreya Boeddha].
 
De legende zegt dat Kūkai niet gestorven is maar dat hij in een eeuwige samadhi(diep geconcentreerde meditatie) is getreden en nog steeds leeft op Kōya-san, wachtend op de verschijning van de volgende [http://en.wikipedia.org/wiki/Maitreya Maitreya Boeddha].
Regel 39: Regel 45:
 
== Historische achtergrond van esoterisch Boeddhisme ==
 
== Historische achtergrond van esoterisch Boeddhisme ==
  
Kūkai noemde zijn vorm van Boeddhisme, Shingon, wat "Het woord van de waarheid" betekent. Dit is de Japanse uitspraak van het Chinese Chen-yen(zhenyan) en het Sanskriete mantra. De vorm van Boeddhisme dat hij heeft geleerd in China werd geïmporteerd vanuit India van Mantrayana(Mantra voertuig) Boeddhisme, beter gekend als [http://en.wikipedia.org/wiki/Vajrayana Vajrayana](Diamanten voertuig). Het woord mantra betekent een geheime leer onuitdrukbaar in gewone woorden of taalkundige formuleringen. Deze vorm van Boeddhisme, waarvan de oorsprong dateert uit het midden 7de eeuwse India, is vandaag beter bekend als Tantrisch Boeddhisme, vooral in zijn Tibetaanse incarnatie. Het wordt gekarakteriseerd door zijn nadruk op rituelen, met gebruik van mantra's, mandala's en andere middelen om zowel het lichaam als de geest het "ultieme" te laten ervaren. Twee belangrijke teksten, geassocieerd met deze vorm van Boeddhisme, hebben hun weg gemaakt tot China vanuit India: Mahāvairocana Sutra(Jpn: Dainichi-kyô) van de midden 7de eeuw en Vajrasekhara Sutra(Jpn: Kongōchō-gyō) van de late 7de eeuw. Mantrayana maakte zijn weg ten oosten van China tijdes de T'ang dynastie(713-765) rond het begin van de 8ste eeuw door de vertalende en propagerende inspanningen van de Indiase priesters Subhakarasimha(Jpn: Zenmui; 637–735) wie de Mahāvairocana Sutra naar China bracht; [http://en.wikipedia.org/wiki/Vajrabodhi Vajrabodhi] (Jpn: Kongōchi; 671–741), de 6de patriarch van Mantrayana, wie de Vajrasekhara Sutra naar China bracht; en Amoggavajra (Jpn: Fukū, kort voor Fukūkongō; 705–74), Vajrabodhi's leerling, wie de steun won van keizers tijdes de T'ang periode; en de Chinese priester, I-hsing (Jpn: Ichigyō; 683–727) wie de leer van Mahāvairocana Sutra van Subhakarasimha leerde en de leer van Vajrasekhara Sutra van Varjabodhi. Kūkai's eigen leraar Huikuo had ook initiatie gekregen bij deze 2 belangrijke sutras en wordt gecrediteerd met het samenbrengen van hun leren in één systeem. Ondertussen tijdens de 8ste eeuw, kwam een andere branche van Subhakarasimha vanuit India naar Tibet. Maar Chen-yen Boeddhisme overleefde de zware vervolging van het Boeddhisme in 845 niet. Kūkai was er wel in geslaagd de esoterische doctrines die hij had geleerd in China te verzenden naar Japan. Veel van de doctrines en praktijken die hij had geïmporteerd werden invloedrijk tussen de officiële kloosters. Maar zijn vorm van Boeddhisme was niet zomaar een product van zijn erfenis en krediet van het Boeddhisme dat hij ontdekte in China. Want ze ondergingen ontwikkelingen en kregen contributies uniek van hemzelf, we mogen hem niet enkel als de overbrenger bekijken, maar als de stichter van de verjapanste versie van Mantrayana, bekend als Shingon.
+
Kūkai noemde zijn vorm van [[Boeddhisme]], [[Shingon]], wat "Het woord van de waarheid" betekent. Dit is de Japanse uitspraak van het Chinese Chen-yen(zhenyan) en het Sanskriete mantra. De vorm van Boeddhisme dat hij heeft geleerd in China werd geïmporteerd vanuit India van Mantrayana(Mantra voertuig) Boeddhisme, beter gekend als [http://en.wikipedia.org/wiki/Vajrayana Vajrayana](Diamanten voertuig). Het woord mantra betekent een geheime leer onuitdrukbaar in gewone woorden of taalkundige formuleringen. Deze vorm van Boeddhisme, waarvan de oorsprong dateert uit het midden 7de eeuwse India, is vandaag beter bekend als Tantrisch Boeddhisme, vooral in zijn Tibetaanse incarnatie. Het wordt gekarakteriseerd door zijn nadruk op rituelen, met gebruik van mantra's, mandala's en andere middelen om zowel het lichaam als de geest het "ultieme" te laten ervaren. Twee belangrijke teksten, geassocieerd met deze vorm van Boeddhisme, hebben hun weg gemaakt tot China vanuit India: Mahāvairocana Sutra(Jpn: [[Dainichi-kyô]]) van de midden 7de eeuw en Vajrasekhara Sutra(Jpn: Kongōchō-gyō) van de late 7de eeuw. Mantrayana maakte zijn weg ten oosten van China tijdes de T'ang dynastie(713-765) rond het begin van de 8ste eeuw door de vertalende en propagerende inspanningen van de Indiase priesters Subhakarasimha(Jpn: Zenmui; 637–735) wie de Mahāvairocana Sutra naar China bracht; [http://en.wikipedia.org/wiki/Vajrabodhi Vajrabodhi] (Jpn: Kongōchi; 671–741), de 6de patriarch van Mantrayana, wie de Vajrasekhara Sutra naar China bracht; en Amoggavajra (Jpn: Fukū, kort voor Fukūkongō; 705–74), Vajrabodhi's leerling, wie de steun won van keizers tijdes de T'ang periode; en de Chinese priester, I-hsing (Jpn: Ichigyō; 683–727) wie de leer van Mahāvairocana Sutra van Subhakarasimha leerde en de leer van Vajrasekhara Sutra van Varjabodhi. Kūkai's eigen leraar [[Huikuo]] had ook initiatie gekregen bij deze 2 belangrijke sutras en wordt gecrediteerd met het samenbrengen van hun leren in één systeem. Ondertussen tijdens de 8ste eeuw, kwam een andere branche van Subhakarasimha vanuit India naar Tibet. Maar Chen-yen Boeddhisme overleefde de zware vervolging van het Boeddhisme in 845 niet. Kūkai was er wel in geslaagd de esoterische doctrines die hij had geleerd in China te verzenden naar Japan. Veel van de doctrines en praktijken die hij had geïmporteerd werden invloedrijk tussen de officiële kloosters. Maar zijn vorm van Boeddhisme was niet zomaar een product van zijn erfenis en krediet van het Boeddhisme dat hij ontdekte in China. Want ze ondergingen ontwikkelingen en kregen contributies uniek van hemzelf, we mogen hem niet enkel als de overbrenger bekijken, maar als de stichter van de verjapanste versie van Mantrayana, bekend als Shingon.
  
 
== Voetnoten ==
 
== Voetnoten ==
*# {{noot|abhiska}} Abhisheka is een deel van de verering van [http://en.wikipedia.org/wiki/Shiva Shiva]. Het is het ceremonieel baden van de [http://en.wikipedia.org/wiki/Siva_lingam Shiva Lingam].
+
<references/>                                                                               
*# {{noot|Sōgō}} Sōgō was het administratief orgaan dat alle Boeddhistische monasteries controleerde.                                                                                             
 
 
 
 
== Bronnen ==
 
== Bronnen ==
 
=== Syllabi ===
 
=== Syllabi ===
Regel 56: Regel 60:
 
*Japanse Wikipedia, ''<http://ja.wikipedia.org/wiki/%E7%A9%BA%E6%B5%B7>''
 
*Japanse Wikipedia, ''<http://ja.wikipedia.org/wiki/%E7%A9%BA%E6%B5%B7>''
 
*Biografie van Kūkai, ''<http://www.asunam.com/kukai_page.htm>''
 
*Biografie van Kūkai, ''<http://www.asunam.com/kukai_page.htm>''
 +
 +
[[Categorie: Nara]][[Categorie: Heian]][[Categorie: Biografieën]]

Huidige versie van 9 mei 2016 om 10:54

Schilderij van Kūkai

Kūkai (空海, 774-835), later ook gekend als Kōbō-Daishi (弘法大師) was de stichter van de Shingon-school(真言宗) van het Boeddhisme. Hij is een van de belangrijkste personen in de Japanse geschiedenis. Hij groeide op tijdens de Nara-periode en was vooral actief gedurende de Heian-periode.

Biografie

Akasagarbha

Kūkai was geboren in 774 te Shikoku. Kūkai's geboortenaam was Saeki no Mao. Hij is afkomstig van een locale aristocratische familie(Saeki). Hij werd al van jongs af aan bekeken als een hoog begaafd persoon. Toen hij 14 was werd hij naar de hoofdstad(Nagaoka-kyō) gestuurd om daar Confucianisme en Taoïsme te studeren onder zijn oom. Op zijn 17de ging hij naar de universiteit om daar de Chinese Klassieken te bestuderen. Maar Kūkai was al snel ontevreden met de opleiding die hij daar kreeg en hij besloot de universiteit te verlaten. Nadat hij de universiteit had verlaten ging Kūkai het leven door als een rondreizende mendicant. Hij was dus behoorlijk laag gevallen aangezien dat mendicanten veracht worden door de regering en de aristocratie. Tijdens deze periode ontdekte Kūkai een Boeddhistische praktijk die recitatie van de mantra van de Bodhisattva Ākāsagarbha inhield. Kūkai ging naar de afgesloten berggebieden om daar Ākāsagarbha's mantra te reciteren. Op zijn 24ste voltooide hij zijn eerste groot literair werk, de Sangō shiiki (三教指歸; Indicaties van de doelen van de drie leren). In deze tekst vertelt Kūkai onder andere hoe hij als student een Boeddhistische priester leerde kennen die hem een esoterische meditatieve praktijk genaamd Kokūzōgumonji no ho ("Ākāsagarbha's methode voor zoeken horen en behouden") aanleerde. De praktijk bestond erin een mantra een miljoen keer te reciteren en werd verondersteld de beoefenaar fantastische krachten van geheugen en wijsheid te geven. In de tekst stonden ook citaten, afkomstig van een enorm groot aantal bronnen, van de klassieken van het Boeddhisme, Confucianisme en het Taoïsme, hieruit kan men afleiden dat Kūkai waarschijnlijk veel tijd doorbracht in de Nara tempels die met grote bibliotheken uitgerust waren.


Kūkai vond in het Boeddhisme een concreet pad naar de verlichting(en verlossing van het lijden) dat lichamelijke praktijk en directe ervaring impliceert in plaats van theoretische speculatie. Kūkai wou zich wel niet betrekken bij de officiële scholen van het Nara-Boeddhisme omdat ze de nadruk legden op de exegese van de geschriften zonder een theoretische basis te geven voor de rituele praktijk. In plaats daarvan bleef hij in de afgelegen berggebieden van Shikoku als een mendicant. Tussen zijn 24ste en 31ste zwerfde hij rond in deze berggebieden en bezocht verschillende heilige sites. Het was tijdens deze zoektocht dat hij een midden 7de eeuwse esoterische Boeddhistische tekst van Dainichi Nyorai (Mahāvairocana Sutra; Chn: Ta-ji Ching; "Great Sun scripture") leerde kennen. Hij dacht dat deze tekst, met zijn dubbele nadruk op esoterische praktijk en doctrine, het soort kennis zou geven dat hij aan het zoeken was. Al snel vond hij een recent in Japans vertaalde versie van deze tekst, maar hij vond dat de tekst te cryptisch was. Ook waren er nog delen van de tekst die nog in het Sanskriet stonden. Omdat de Mahāvairocana Sutra een esoterische tekst is kon Kūkai de tekst niet volledig vatten want het esoterisch Boeddhisme was nog niet volledig geïmporteerd in Japan. Vele begrippen zoals mandala, samaya en abhisheka[1] zouden voor hem ongekend geweest zijn. Hoewel esoterie niet volledig ongekend was voor Kūkai, want de Ākāsagarbha mantra die hij reciteerde is afkomstig van een esoterische tekst. Maar er waren geen relevante boeken over de esoterische leer beschikbaar, dus Kūkai kon de sutra enkel vanuit het Mahāyāna perspectief bekijken. Hij zocht iemand die hem deze sutra nader kon toelichten, maar hij vond niemand. Hij besloot dan om naar China te trekken om deze sutra te bestuderen.

Reis naar china

Chinese calligrafie

Pas in 804, ondertussen al 30 jaar oud, kon Kūkai mee naar China dankzij een door de regering gesponserde missie. Hij reisde naar Ch’ang-an, de kosmopolitische hoofdstad van de http://en.wikipedia.org/wiki/Tang_Dynasty [T’ang (Tang) dynastie]. Kūkai kreeg van het Tangse hof een verblijfplaats toegewezen in de Ximingsi tempel, een tempel dat bekend stond om zijn bibliotheek welke de meest toegankelijke Boeddhistische teksten had in China. In de Ximing tempel begon zijn studie van het Chinese Boeddhisme. Kūkai studeerde ook Sanskriet en het Siddhamse schrift onder de Gandharaanse pandit Prajñā (734-810?). Kūkai maakte snel vooruitgang met zijn studies en dankzij dit kreeg hij de aandacht van Huikuo (惠果). Huikuo (Jpn. Keika) (746-805) was de 7de patriarch van het Chen-yen(Zhenyan; Jpn: Shingon; Skrt: Mantrayâna) Boeddhisme. Hij was vooral bekend om zijn vertalingen van Sanskriete teksten naar het Chinees, de Mahāvairocana Sutra was hier een van. Kūkai werd de discipel van Huikuo. Huikuo leerde Kūkai de Garbhakosha(Uterus Rijk) en de Vajradhatu(Diamanten Rijk) mandala's aan. Onder Huikuo leerde Kūkai ook nog een aantal complexe rituelen. Huikuo zei dat het onderwijzen van Kūkai net hetzelfde is als "het water van de ene vaas in de andere vaas te gieten." Omdat Kūkai alles zo snel absorbeerde werd hij de lieveling van Huikuo en werd hij later aangewezen als de opvolger van zijn meester en zo werd hij de 8ste patriarch van het Chen-yen Boeddhisme. Tijdens zijn verblijf in China heeft hij onder andere ook Chinese calligrafie en poëzie en nog verschillende kleine kunsten gestudeerd, allemaal onder respectabele meesters. Kūkai verwachtte dat hij 20 jaar zou studeren in China, maar hij had maar enkele maanden nodig om zijn studies te voltooien.

Terugkeer naar Japan

In 806 kwam Kūkai terug in Japan aan. Hij kwam aan in Kyūshū met een groot aantal sutras, collecties van mandala schilderijen, verhandelingen en commentaren, boeken van poëzie, en ritueel gereedschap. In Kyūshū schreef hij de Shorai mokuroku welke een beknopte uitleg geeft over de activiteiten die hij deed in China, uitlegt wat esoterisch Boeddhisme onderscheid en een lijst bevat met de items die hij in China heeft verzameld en meegebracht naar Japan. Hij was wel niet toegelaten de hoofdstad te betreden vanwege politieke onrust en hij werd verplicht nog 3 jaar in Kyūshū te verblijven. Met het aantreden van de nieuwe keizer, Saga, werd Kūkai in 809 bevolen om naar de nieuwe hoofdstad Heian-kyō te verhuizen om te verblijven in Takaosan-ji tempel, het centrum van de Boeddhistische wereld van Heian-kyō. Hij verbleef daar tot 823. In de jaren na zijn terugkeer vanuit China heeft hij weinig weten te bereiken, dankzij zijn slechte relatie met het hof. Hij heeft zich wel kunnen bewijzen als groot kalligraaf, hij werd vaak uitgenodigd om naar het paleis te komen om daar brieven te schrijven in de naam van de keizer.

In 810 werd Kūkai aangewezen als het administratief hoofd van de Tōdaiji tempel in Nara. De Tōdaiji was de belangrijkste tempel van het land. Hoewel hij deze positie aanvaardde, verkoos hij de Takaosanji als zijn hoofdkwartier. In 810 verzocht Kūkai de keizer toelating om bepaalde esoterische rituelen uit voeren voor "nation protection". De keizer liet dit toe en zo kon Kūkai het eerste publieke esoterische ritueel uitvoeren. Dit was het begin van het uitbloeien van esoterisch Boeddhisme in Japan. Door verschillende publieke ceremonies die hij later uitvoerde werd Kūkai erkend als de meester van het esoterisch Boeddhisme in Japan. Tijdens zijn verblijf in de Takaosanji voltooide hij veel van zijn rudementaire werken van de Shingon-school: "Verlicht worden in dit bestaan zelve"; "De betekenis van geluid, woord, realiteit"; "De betekenissen van het woord Hum"; allemaal geschreven in 817. Kūkai was ook druk bezig met het schrijven van poëzie, uitvoeren van rituelen en het schrijven van epitafen en gedenkschriften op aanvraag. Zijn populariteit aan het hof groeide alleen maar en verspreidde zich verder. In 816 verzocht hij de keizer hem de berg Kōya (高野山 Kōya-san) te geven.

berg Kōya (高野山 Kōya-san)

Konpon Daito, het centrale punt van de berg Kōya.

De berg is ten zuidoosten van de hoofdstad gesitueerd en het is de hoogste berg in de omgeving. Het heeft een centraal plateau van ongeveer 5.5 km op 2.5 km en er is een overvloedige watervoorziening. Het was dus een ideale plek voor Kūkai om zijn monasterie te bouwen. De berg was vrij van alle staatscontrole dankzij de keizer. Kūkai zendde meteen een aantal discipelen naar de berg. Pas in 818 kon hij zich vrijmaken van zijn vele plichten om de berg te bezoeken. De berg werd in 819 officieel heilig verklaard door 7 dagen durende rituelen. Omdat Kūkai niet op de berg kon blijven vanwege zijn plichten vertrouwde hij de berg toe aan een van zijn oudere leerlingen. Veel van Kūkai zijn tijd ging in het verzamelen van geld voor zijn project. Kūkai's visie was dat de berg een representatie moest worden van de 2 mandala's die aan de basis liggen van het Shingon Boeddhisme, met het centrale plateau als de Uterus Rijk mandala en in het centrum van dit de Diamanten Rijk mandala in de vorm van een tempel welke hij Kongōbuji(Diamanten Piek) noemde. In het centrum van de tempel bevindt zich een enorm standbeeld van de Mahāvairocana Boeddha, de personifactie van de Ultieme Realiteit.

De Tōji tempel

In 823 vroeg de keizer Saga aan Kūkai om de 2 tempels: De Tōji (Oostelijke Tempel) and Saiji (Westelijke Tempel) over te nemen en ze af te werken. Saga gaf Kūkai de complete vrijheid wat betrof het afwerken van de tempels. Dit gaf Kūkai de mogelijkheid om van de Tōji het eerste esoterisch Boeddhistische centrum in Heian-kyō te maken. Keizer Saga trad kort hierna af. De nieuwe keizer, Junna, nam Kūkai ook hoog in waarde op. Als antwoord op een aanvraag van de keizer heeft Kūkai, samen met andere Japanse Boeddhistische leiders een document ingeleverd dat de geloven, de praktijken en belangrijke teksten van zijn vorm van Boeddhisme besproken. De keizer Junna keurde het document goed en hij gebruikte de term Shingonshū(真言宗) of Ware Woord school voor het eerst. Een imperiaal besluit gaf Kūkai de toestemming om de Tōji exclusief te gebruiken voor Shingon. Dit was ongewoon want normaal zijn de tempels open tot alle vormen voor Boeddhisme. Het imperiaal besluit gaf hem ook de toestemming om 50 monniken in de tempel te behouden en ze in de leer van Shingon te trainen. Dit was de laatste stap om van Shingon een onafhankelijke Boeddhistische beweging te maken. Shingon werd legitiem.

Kūkai werd officieel aangewezen aan het bouwproject van de tempel in 824. In het zelfde jaar werd hij aangenomen als administratief werker in de Sōgō[2] In 825 liet Kūkai een lectuur hal in de Tōji welke precies volgens Shingon principes werd ingericht. In hetzelfde jaar werd Kūkai uitgenodigd om de leraar van de kroonprins te worden. Dan in 826 startte hij de constructie van een grote pagode in de Tōji, welke niet afgeraakte voor zijn dood.

In 828 opende Kūkai zijn school van kunst en wetenschappen (Shugei shuchi-in). Deze school was open voor alle sociale klassen in tegenstelling tot de enige andere school in de hoofdstad die enkel open was voor de aristocratie. De school onderwees het Boeddhisme, Confucianisme en Taoïsme en de leerlingen krijgen ook gratis maaltijden. Het laatstgenoemde was essentieel voor de armen. De school werd gesloten 10 jaar na de dood van Kūkai.

Laatste jaren

Tegen het einde van zijn leven, rond 830, voltooide hij wat beschouwd wordt als zijn magnum opus, de Himitsu mandara jūjūshinron (De verhandeling van de 10 trappen van de geest als een geheime mandala) in 10 volumes en kort daarna voltooide hij de beknopte versie, de Hizō hōyaku (De kostbare sleutel tot geheime schatkist) in 3 volumes. Rond 831 wou Kūkai op pensioen gaan wegens zijn achteruitgaande gezondheid, maar de keizer liet dit niet toe. Hij kreeg in plaats daarvan ziekteverlof. Tegen het einde van 832 ging Kūkai terug naar de berg Kōya en verbleef daar voor de rest van zijn leven. In 834 verzocht hij het hof een Shingon kapel te bouwen in het paleis om rituelen uit te voeren welke het welzijn van de staat zouden verzekeren. Dit verzoek werd goedgekeurd en Shingon ritueel werd geïntegreerd in de officiële hofkalender van gebeurtenissen.

Wanneer Kūkai het einde voelde aankomen stopte hij met eten en drinken en wijdde hij zich volledig toe aan meditatie. Kūkai overleed op 21 maart 835 op 62 jarige leeftijd. Kūkai kreeg geen ceremoniële begrafenis, maar hij werd begraven aan de oostelijke piek van de berg Kōya. Kūkai verkreeg nog de honorabele titel Kōbō-Daishi van keizer Daigo.

De legende zegt dat Kūkai niet gestorven is maar dat hij in een eeuwige samadhi(diep geconcentreerde meditatie) is getreden en nog steeds leeft op Kōya-san, wachtend op de verschijning van de volgende Maitreya Boeddha.

Historische achtergrond van esoterisch Boeddhisme

Kūkai noemde zijn vorm van Boeddhisme, Shingon, wat "Het woord van de waarheid" betekent. Dit is de Japanse uitspraak van het Chinese Chen-yen(zhenyan) en het Sanskriete mantra. De vorm van Boeddhisme dat hij heeft geleerd in China werd geïmporteerd vanuit India van Mantrayana(Mantra voertuig) Boeddhisme, beter gekend als Vajrayana(Diamanten voertuig). Het woord mantra betekent een geheime leer onuitdrukbaar in gewone woorden of taalkundige formuleringen. Deze vorm van Boeddhisme, waarvan de oorsprong dateert uit het midden 7de eeuwse India, is vandaag beter bekend als Tantrisch Boeddhisme, vooral in zijn Tibetaanse incarnatie. Het wordt gekarakteriseerd door zijn nadruk op rituelen, met gebruik van mantra's, mandala's en andere middelen om zowel het lichaam als de geest het "ultieme" te laten ervaren. Twee belangrijke teksten, geassocieerd met deze vorm van Boeddhisme, hebben hun weg gemaakt tot China vanuit India: Mahāvairocana Sutra(Jpn: Dainichi-kyô) van de midden 7de eeuw en Vajrasekhara Sutra(Jpn: Kongōchō-gyō) van de late 7de eeuw. Mantrayana maakte zijn weg ten oosten van China tijdes de T'ang dynastie(713-765) rond het begin van de 8ste eeuw door de vertalende en propagerende inspanningen van de Indiase priesters Subhakarasimha(Jpn: Zenmui; 637–735) wie de Mahāvairocana Sutra naar China bracht; Vajrabodhi (Jpn: Kongōchi; 671–741), de 6de patriarch van Mantrayana, wie de Vajrasekhara Sutra naar China bracht; en Amoggavajra (Jpn: Fukū, kort voor Fukūkongō; 705–74), Vajrabodhi's leerling, wie de steun won van keizers tijdes de T'ang periode; en de Chinese priester, I-hsing (Jpn: Ichigyō; 683–727) wie de leer van Mahāvairocana Sutra van Subhakarasimha leerde en de leer van Vajrasekhara Sutra van Varjabodhi. Kūkai's eigen leraar Huikuo had ook initiatie gekregen bij deze 2 belangrijke sutras en wordt gecrediteerd met het samenbrengen van hun leren in één systeem. Ondertussen tijdens de 8ste eeuw, kwam een andere branche van Subhakarasimha vanuit India naar Tibet. Maar Chen-yen Boeddhisme overleefde de zware vervolging van het Boeddhisme in 845 niet. Kūkai was er wel in geslaagd de esoterische doctrines die hij had geleerd in China te verzenden naar Japan. Veel van de doctrines en praktijken die hij had geïmporteerd werden invloedrijk tussen de officiële kloosters. Maar zijn vorm van Boeddhisme was niet zomaar een product van zijn erfenis en krediet van het Boeddhisme dat hij ontdekte in China. Want ze ondergingen ontwikkelingen en kregen contributies uniek van hemzelf, we mogen hem niet enkel als de overbrenger bekijken, maar als de stichter van de verjapanste versie van Mantrayana, bekend als Shingon.

Voetnoten

  1. Abhisheka is een deel van de verering van Shiva. Het is het ceremonieel baden van de Shiva Lingam.
  2. Sōgō was het administratief orgaan dat alle Boeddhistische monasteries controleerde.

Bronnen

Syllabi

  • Willy Vande Walle, Hans Coppens, Geschiedenis van het moderne Japan, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2003
  • Karel Hellemans, Inleiding tot de Japanse cultuur, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 1995

Boeken

  • Ryuichi Abé, The Weaving of Mantra: Kūkai and the Construction of Esoteric Buddhist Discourse, Columbia University Press, 2000.

Internet